De overheid eist dat Nederlandse producenten van kunststofproducten vanaf 2027 een minimumpercentage aan gerecycled plastic gebruiken bij de productie van nieuwe kunststofproducten. Deze norm loopt vooruit op Europese regelgeving. Nederlandse kunststofverwerkers krijgen hierdoor te maken met een tekort aan hoogwaardig recyclaat en hogere kosten, en raken zo op achterstand bij buitenlandse concurrenten. Kunststofverwerking op basis van fossiele grondstoffen wordt dan slechts verplaatst naar het buitenland, wat onze route naar een circulaire economie en de financiële gezondheid van Nederlandse kunststofverwerkers ondermijnt.
De Europese Unie (EU) zegt te streven naar een circulaire economie, maar de vraag naar gerecycled plastic was in jaren niet zo laag. Niet meer dan 15 procent van het Europese plastic wordt gerecycled en recyclingbedrijven zien de vraag teruglopen. De verklaring voor het geringe recycling is steeds: er zijn te weinig prikkels om te stoppen met het goedkope, nieuwe fossiele plastic (‘virgin’).
Vooruitlopend op de nieuwe EU-wetgeving vanaf 2030 focust de Nederlandse overheid op de bijmengverplichting die per 2027 van kracht is voor een belangrijke schakel in de kunststofketen: de kunststofverwerker. Dit zijn producenten van kunststofproducten zoals bloempotten, vuilniszakken, verfemmers of voedselverpakkingen. Met als doel om circulaire productie te stimuleren verbood de Nederlandse overheid eerder al de verkoop van plastic wegwerpartikelen en wordt in veel Nederlandse gemeentes het kunststofafval gescheiden ingezameld.
De Nederlandse overheid wil zorgen voor minder CO₂-uitstoot door het gebruik van virgin plastic te verminderen. Door de voorgenomen introductie van de NCPN (Nationale Circulaire Plastic Norm), ook wel de kunststof bijmengverplichting genoemd, worden kunststofverwerkers gedwongen een bepaald percentage gerecycled kunststof of biogebaseerde kunststof ‘bij te mengen’ in hun productieproces. Daarmee hoopt de Nederlandse overheid de vraag naar kunststofrecyclaat en biogebaseerde kunststof te stuwen. Biogebaseerde kunststoffen zijn plastics die uit biologische grondstoffen zoals aardappelschillen en suikerbiet worden geproduceerd. Naar verwachting wordt de Nederlandse verplichting ingevoerd in 2027 met een bijmengpercentage van circa 15 procent, oplopend tot mogelijk 30 procent in 2030. De EU heeft het voornemen om een soortgelijke wetgeving in 2030 te laten ingaan, maar geeft hierbij nog geen duidelijke bijmengpercentages.
De ambitie van de Nederlandse overheid om voor te lopen op de EU heeft volgens ABN Amro grote gevolgen voor de marktpositie van de Nederlandse kunststofverwerkende industrie. Harold de Graaf, algemeen directeur van de Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie (NRK) bevestigt dit en is bovendien kritisch over de bredere reikwijdte van de Nederlandse vereisten: ‘Wij onderschrijven de ambities van de Nederlandse overheid op het gebied van het terugbrengen van CO₂-uitstoot en de noodzaak daarvan voor onze aarde. De aankomende richtlijnen van de EU gelden per productsoort, terwijl de Nederlandse bijmengverplichting toegepast is op de verwerker en geldt daarmee voor alle kunststofproducten. Daarnaast is de bijmengverplichting nationaal georiënteerd. Vanwege de importvrijstelling geldt de norm niet voor buitenlandse aanbieders van kunststofproducten op de Nederlandse markt.’ Daarmee zorgt deze Nederlandse bijmengverplichting voor een ongelijk speelveld voor de Nederlandse kunststofverwerker. Hierdoor ontstaat een mogelijk verschuiving van productie naar het buitenland en wordt de beoogde verlaging van CO₂-uitstoot niet gehaald.
Bijmengverplichting te laat voor recycler, te vroeg voor verwerker?
Op dit moment ligt de prijs voor kunststofrecyclaat en biogebaseerd plastic fors hoger dan de prijs van virgin kunststof. Dit zorgt voor een lage vraag naar gerecycled materiaal. Hierdoor hebben Nederlandse recyclers moeite om hun hoofd boven water te houden. Half januari werd zelfs bekend dat het Nederlandse recyclingbedrijf Umnicorp failliet is. De vrees bestaat dat de scheve prijsverhouding ook een negatieve weerslag heeft op andere recyclers en daarmee op de Nederlandse sorteer-en- verwerkingscapaciteit, waardoor in de toekomst meer kunststofafval de verbrandingsoven in zal gaan. Het doel van de EU is echter om de komende jaren juist veel meer te recyclen, zoals ook de Volkskrant beschrijft. Voor recyclingbedrijven is een bijmengverplichting op Europees niveau goed nieuws, maar komt deze wellicht te laat.
Voor de verwerker komt de versnelde invoering van de Nederlandse bijmengverplichting juist te vroeg. Ten eerste: om te voldoen aan de toekomstige vraag is er te weinig kwalitatief goede kunststofrecyclaat beschikbaar. Ten tweede zijn veel kunststofverwerkers afhankelijk van de ontwikkeling van chemische recycling en beschikbaarheid van biogebaseerde alternatieven, een markt die nog niet volgroeid is. Ten derde vergt het werken met recyclaat extra investeringen in bijvoorbeeld machines, matrijzen, opleiding van personeel, certificering en tests. Deze drie factoren leiden ertoe dat de kostprijs van kunststofproducten van recyclaat of biogebaseerde kunststoffen duurder zullen zijn dan producten van virgin materiaal. Hierdoor kan de Nederlandse kunststofverwerker onder de Nederlandse bijmengverplichting niet concurreren met de buitenlandse verwerker, die niet aan deze norm hoeft te voldoen. Dit vormt vooral een directe bedreiging voor de financiële gezondheid van de Nederlandse kunststofverwerker die afhankelijk is van afzet op de Nederlandse markt. Het is doeltreffender om een bijmengverplichting enkel op Europees niveau in te voeren.
Te weinig kwalitatief recyclaat beschikbaar
Vanaf de invoering van de huidige plannen tussen 2027 en 2030 op Nederlands en Europees niveau, verwachten wij een stuwing van de prijs van recyclaat. Uit een rapport van KPMG uit september vorig jaar blijkt namelijk dat er in 2030 te weinig kunststofrecyclaat beschikbaar is om aan de kunstmatig gecreëerde vraag te voldoen. Tegen die tijd stijgt door de vernieuwde regelgeving de vraag van 1 megaton kunststofrecyclaat in 2022 naar 2,2 megaton in 2030. Het geschatte aanbod van recyclaat ligt in 2030 echter rond de 1 megaton; 55 procent lager dan de verwachte vraag. KPMG concludeert dat het niet aan de verwerkingscapaciteit ligt, recyclers zijn namelijk al aan het opschalen. Een kanttekening hierbij is wel dat wanneer recyclers failliet gaan in aanloop naar 2030, er een deel van deze verwachtte recyclingcapaciteit verloren gaat. Volgens KPMG ligt het grote verschil tussen vraag en aanbod van recyclaat vooral aan het gebrekkige aanbod van plastic afval. Naar verwachting is er onvoldoende aanvoer van schoon kunststofafval dat verwerkt kan worden tot recyclaat. Dit gat is enkel te dichten door te stoppen met het exporteren van plastic afval naar landen als India, Turkije en Indonesië. Daarnaast zal er geïnvesteerd moeten worden in betere afvalscheiding en -sortering, minder plastic afvalverbranding en moet er meer ingezet worden op import van kunststofafval.
Chemische recycling als alternatief
De meest gebruikte manier van recycling, mechanische recycling, heeft als nadeel dat het recyclaat niet schoon genoeg of in kwaliteit onvoldoende stabiel is voor specifieke toepassingen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor voedselverpakkingen, die aan strenge eisen moeten voldoen omdat het kunststof in contact komt met voedingswaren. Voor veel kunststofverwerkers is het daarom noodzakelijk dat er geïnvesteerd wordt in chemische recycling. Bij chemische recycling wordt, simpel gezegd, het kunststof door een chemische reactie teruggebracht naar olie, waarna het opnieuw verwerkt kan worden tot kunststof. Dit chemische proces is erg energie intensief en er is op dit moment nog weinig capaciteit. Sommige kunststofverwerkers geven aan dat zij niet aan de bijmengverplichting kunnen voldoen als zij afhankelijk zijn van mechanische recycling, zo blijkt uit onderzoek in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ingeborg Gort, een van de auteurs van dit rapport, bevestigt dat voor veel kunststofverwerkers die deelnamen aan het onderzoek, de haalbaarheid van de bijmengverplichting voor een groot deel afhangt van het aanbod uit chemische recycling. Nu is dit aanbod nog maar een klein deel van de totale recyclecapaciteit. De Versnellingstafel Chemische Recycling van Kunststoffen van VNO-NCW en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stelt als doel om dit op te schalen naar 1 megaton in 2030, maar het is onduidelijk of dit op korte termijn haalbaar is.
Uit de bij het onderzoek van RVO behorende enquête blijkt bovendien dat bijna de helft van de verwerkers verwacht dat de toepassing van recyclaat belemmeringen gaat vormen bij de productie. Om het recyclaat te gebruiken zullen verwerkers mogelijk moeten investeren in aanpassingen van hun productieproces. Door de vereiste bijmenging zal de receptuur moeten worden aangepast en het testen ervan kost tijd en geld omdat de machines tijdelijk stil staan. Daarnaast vraagt het werken met kunststofrecyclaat mogelijk aanpassingen aan matrijzen, productiemachines, opslagsilo’s en extra opleidingstijd. Hiervoor zullen door de overheid subsidies worden verstrekt.
Verwerkers moeten vroegtijdig aan de slag
Ondanks de onduidelijkheden rondom de uitvoering van de aankomende wetgeving is een ding zeker: de komende jaren zullen zich op Nederlands en Europees niveau grote veranderingen voordoen rondom de bijmengverplichting. Ons advies aan Nederlandse kunststofverwerkers is om op korte termijn in gesprek te gaan met de recyclers en afspraken te maken over de beschikbaarheid van geschikt kunststofrecyclaat in de toekomst.
Het is noodzakelijk om vroegtijdig proef te draaien met het nieuwe materiaal om de haalbaarheid en prestaties ervan te beoordelen. Potentieel zijn namelijk langere doorspoeltijden of reinigingswerkzaamheden tussen productieprocessen nodig om eventuele verontreinigingen van materialen te minimaliseren bij de overstap naar recyclaat en biogebaseerde kunststoffen. De overheid zal rond juni de eerste subsidietranche van 69 miljoen euro openstellen. Deze subsidie kan gebruikt worden voor bijvoorbeeld het maken van aangepaste matrijzen of als financiële overbrugging om machines voor een periode stil te zetten zodat er proeven met recyclaat of biogebaseerde kunststoffen gedraaid kunnen worden.
Conclusie
De kostprijs van de Nederlandse kunststofproducten zal stijgen door de hogere prijs van kunststofrecyclaat en hogere productiekosten in vergelijking met virgin materiaal. De gestegen kosten kunnen niet volledig worden doorgerekend aan de afnemers, omdat de norm zich richt op de verwerkers van kunststofproducten. Echter, het grootste probleem voor de Nederlandse kunststofverwerker is dat de Europese regelgeving tot 2030 niet in lijn is met de Nederlandse bijmengverplichting. De Nederlandse overheid kiest voor een Nederlandse aanpak binnen een Europees speelveld waarbij vooral de vervroegde invoering ervoor zorgt dat kunststofverwerkers in Nederland hun markt bedreigd zien. Als de prijsverschillen te groot worden, zullen afnemers op zoek gaan naar goedkopere alternatieven buiten Nederland, waar deze bijmengverplichting niet geldig is.
Dat is slecht nieuws voor de circulaire transitie, want de totale kunststofproductie wordt niet per se verminderd en de Nederlandse economie wordt geraakt. De productie wordt immers slechts verplaatst naar het buitenland. Voor Nederlandse kunststofverwerkers met een beperkt marktaandeel in Nederland kan het betekenen dat ze zich geheel gaan richten op buitenlandse markten. Ook kan het ertoe leiden dat verwerkers zich toespitsen op producten waarin de norm makkelijker te halen is. Daardoor blijft de technologische ontwikkeling van producten met complexe eisen voor bijvoorbeeld de lucht-en-ruimtevaarttechniek en hightechindustrie achter.